afspelen, gebeuren, ontplooien, uitwinden, afrollen,...

ontrollen, gebeuren, uitspelen, plaatsvinden, afharen,...

gebeuren, avontuur, belevenis, overkomen, lotsbestel,...

meemaken, gebeuren, vervallen, wedervaren, aangrijpen,...

gebeuren, plaatshebben

leven, gebeuren, rondgaan, omlopen, lopen, omspringen,...

gebeuren

gebeuren, doodgaan, omlaagstorten, tuimelen

gebeuren, omgaan, wedervaren, overkomen, voorvallen,...

beginnen, verschijnen, werken, ageren, strijden, doen,...

fysionomie, aspect, preveniëren, aanblik, couperen,...

vooruitkomen, lopen, weggaan, gelden, marcheren,...

bedrevenheid, avontuur, routine, wederwaardigheid,...

aangaan, doorbrengen, gaan langs, overreiken,...

geschieden, gebeuren, plaatsgrijpen, voorvallen

afspelen, spelen, gebeuren, passeren, geschieden,...