opensnijden, pochen, bluffen, snoeven, zwetsen,...

steunen, opsnijden, opscheppen, grootspreken, snorken,...

opgeven, opsnijden, pochen, bluffen, opscheppen,...

dazen, kletsen, opsnijden, pochen, bluffen, snoeven,...

opsnijden, pochen, bluffen, snoeven, grootspreken,...

babbelen, beuzelen, snoeven, grootspreken, blaffen,...

opsmukken, aandikken, grootspreken, voorbijtrekken,...

pochen, bluffen, snoeven, grootspreken, brommen,...

bluffen, grootspreken

opsnijden, bluffen, grootspreken, opscheppen

bluf, steunen, trots, opsnijden, pochen, bogen,...