instampen, inheien, verzekeren, benadrukken, wijsmaken,...

doordringen, overhalen, overreden, aantonen,...

bevestigen, wettigen, staven, waarmerken, homologeren,...

instaan, reponderen, goedspreken, instaan voor,...

protesteren, bewijzen, verklaren, betomen, verzekeren,...

bevestigen, beamen, staven, bekrachtigen, verzekeren

rondgaan, beschermen, bewaren, waken, waren, dwalen,...

keren, rondgaan, zwerven, beschermen, spoken, dolen,...

verzekeren, beveiligen

aansmeren, meren, stabiliseren, aanbrengen, aanleggen,...

lassen, aanknopen, aaneen boeien, samenstellen,...

opsluiten, installeren, knikken, hecht maken, hechten,...

uitdunnen, aaneen boeien, ketenen, opsnoeien, knevelen,...

aanleggen, bevestigen, hechten, nieten, aanhaken,...

verzekeren

willen, volhouden, sustineren, leren, maken, zeggem,...