overgaan

spuien, verlaten, einden, ontromen, aflaten, afdalen,...

opsmukken, aandikken, grootspreken, voorbijtrekken,...

uittrekken, aflaten, lopen, uitdoen, afdoen, afdanken,...

nazien, aanhouden, passeren, opengaan, transiteren,...

smachten, bederven, kelderen, zinken, smoren,...

vergaan, verliezen, sterven, sneuvelen, sneven,...

overgaan, overlopen

afnemen, achteruitgaan, ploertachtig, aflopen,...

omlopen, omgaan, ontvaren, aflopen, overdrijven,...

omitteren, afrossen, afranselen, voorbijgaan, afgeven,...

bedekken, bekleden, overhalen, opblazen, overgaan,...

overgaan, voorbijgaan, verdwijnen, voorbijtrekken,...

weggaan, uitvallen, gaan, oplossen, zwinden, ontkomen,...